Nieuwe Brusselse modellen. Versterking of verzwakking van België?
- Harry Van Velthoven
Abstract
In 1830 werd België een onafhankelijke unitaire staat. Het Frans werd de bovenregionale standaardtaal, hoewel de meerderheid van de bevolking Vlaams sprak. Het geleidelijk ontbindingsproces had verschillende oorzaken. Er ontstond een politieke polarisering tussen een overwegend geïndustrialiseerd en socialistisch Wallonië én een overwegend agrarisch en katholiek (later christendemocratisch) Vlaanderen. Daarnaast was er een taalprobleem. Een Vlaamse beweging reageerde tegen de taaldiscriminatie en eiste een gelijke behandeling van het Nederlands. Toen een veralgemeende tweetaligheid van het land op hevige Waalse weerstand stuitte, werd in de jaren 1930 het territorialiteitsprincipe ingevoerd: in Vlaanderen Nederlands, in Wallonië Frans, gevolgd door een taalgrens. Ten slotte was er de demografische, economische en financiële evolutie. Demografisch overwoog de Vlaamse bevolking steeds meer, zodat ze in het parlement een meerderheid werd en men aan Waalse kant voor minorisering vreesde. Tegelijkertijd kwijnde de verouderde Waalse industrie weg, met grote werkloosheid tot gevolg, en werd de regio door een meer moderne Vlaamse economie voorbijgestoken. Daarop eiste het Waalse socialisme gewestelijke zelfbeschikking.
De eerste communautaire grondwetsherziening van 1970 nam afscheid van de unitaire staat, voerde grendels in ter bescherming van de minderheid en voerde een eerste vorm van autonomie in: culturele autonomie ten opzichte van de Vlaamse eis, economische autonomie ten opzichte van de Waalse eis. Dat vertaalde zich in twee begrippen: ‘gemeenschappen’ en ‘gewesten’. Vanaf het begin stonden twee standpunten tegenover elkaar. Vlaanderen legde de nadruk op de Franse en de Vlaamse Gemeenschap, met een bijzonder statuut voor Brussel en voor de kleine Duitse Gemeenschap, het 2+2 principe. Franstalig België wilde een staatshervorming gebaseerd op de drie gewesten: het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse Gewest. De volgende vijf staatshervormingen zorgden voor een institutioneel kluwen omdat men elke crisis telkens pragmatisch pacificeerde, zonder blauwdruk. Daarin speelden ook de financiële transfers van Vlaanderen naar Wallonië een belangrijke rol.
Brussel was de hoofdstad van België en werd het belangrijkste communautaire probleem. In ruil voor een emanciperende taalwetgeving voor Vlaanderen, had de Vlaamse beweging moeten afzien van beschermende maatregelen in Brussel, waardoor de Brusselse agglomeratie (van 9 naar 19 gemeenten) stelselmatig verfranste, zowel vanwege sociologische druk (de status van het Frans) als door een doelbewust institutioneel taalbeleid. Vanaf het moment dat een staatshervorming onvermijdelijk werd, zou de Brusselse francofonie de Waalse visie voor een gewestvorming met drie bijtreden. In 1970 werd de bescherming van de Franstaligen op Belgisch niveau gekoppeld aan een gelijkaardige bescherming van de Nederlandstalige minderheid in de Brusselse agglomeratie. Bij gebrek aan een Brusselse cultuur werden de Franse en de Vlaamse Gemeenschap daarvoor bevoegd, alsook voor onderwijs. Voor het eerst kwam een efficiënt Nederlandstalig onderwijsnet tot stand. Met groot succes omdat het inzette op meertaligheid in tegenstelling tot het Franstalig onderwijs. Met het oog op de sterke Vlaamse economie en de arbeidsmarkt, alsook de europeanisering en internationalisering van de stad, trok het vele kinderen uit homogeen Franstalige en homogeen anderstalige gezinnen aan. Het marktaandeel steeg tot zo’n 20%, veel hoger dan het electorale Nederlandstalige percentage.
Een keerpunt was de oprichting van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest in 1989, eveneens met een parlement en met een regering, en met waarborgen voor de Nederlandstalige minderheid. Drie evoluties versterkten elkaar. Instellingen kregen een eigen dynamiek. Nieuwe communautaire onderhandelingen inzake Brussel werden grotendeels aan de Brusselaars zelf overgelaten. Na een Vlaams nationalisme en een Waals nationalisme (‘regionalisme’) ontwikkelde zich ook een Brussels nationalisme (‘patriottisme’): een Brussel-gevoel, gevoed door een kosmopolitische en meertalige retoriek en dat in fine Vlaanderen uit Brussel weg wil. Dit artikel gaat in op de huidige complexe situatie aan de hand van een taalbarometer en enkele recente publicaties. Op tafel ligt onder meer de evolutie naar vier deelstaten, waarbij de gewesten de bevoegdheden van de gemeenschappen zouden overnemen. Pièce de résistance blijft de vraag hoe de Nederlandstalige minderheid in Brussel verder moet beschermd worden, hoe de band met Vlaanderen blijft voortbestaan of versterkt wordt, hoe gelaagde identificaties (multiple identities) evolueren. Ter afsluiting wordt aandacht besteed aan een aantal paradoxen en botsende scenario’s.
__________
New Models for Brussels. Reinforcing or weakening Belgium?
In 1830, Belgium became an independent unitary state, making French the standard language, even though a majority of the population spoke Flemish [Dutch]. The gradual process of institutional disintegration has various causes. A political cleavage emerged between the predominantly industrialised region of Wallonia and the predominantly agrarian and Catholic (later Christian-democratic) region of Flanders. At the same time a Flemish movement reacted against linguistic discrimination, demanding equal treatment of the Dutch language. A general bilingual status for the country met with fierce Walloon opposition. From 1930 on Flanders became monolingually Dutch, Wallonia French, separated by a linguistic border. Finally, there were the demographic, economic, and financial evolutions. The Flemish population gradually expanded its demographic hegemony, resulting in the acquisition of a majority of allocated seats in parliament and the growing Walloon fear of becoming an oppressed minority. Simultaneously, the old Walloon industry became obsolete, causing rising unemployment. When the region was surpassed by a modern Flemish economy, especially the Walloon socialists demanded regional self-government.
The first constitutional reform in 1970 resulted in the abolition of the unitary state and the protection of the Walloon minority by a right of veto. Cultural autonomy, a Flemish demand, and economic autonomy to address the Walloon demand, were introduced. This led to ‘communities’ and ‘regions’. Flanders emphasized the Francophone and Flemish communities, ascribing a distinct statute to Brussels and the small German community – known as the ‘2+2 principle’. Francophone Belgium, by contrast, wanted a reform of the state based on three regions: a Flemish, a Walloon and a Brussels region. The five following state reforms resulted in an institutional labyrinth as each crisis was resolved pragmatically without any blueprints. The financial transfers from Flanders towards Wallonia played a role as well.
Brussels, as the Belgian capital, became an important issue. In exchange for an emancipatory linguistic policy in Flanders, the Flemish movement had to refrain from any protective measures in an expanding Brussels agglomeration, leading to Frenchification. This was due to sociological pressures – connected to the social status of the French language – as well as a deliberate institutional language policy. From the 1960s on Francophone Brussels supported the Walloon view of three regions. In 1970, the protection of the Francophones on a Belgian level was connected to a similar protection of the Dutch-speaking minority in Brussels. Both the French and Flemish community became responsible for the development of culture, language and education in the capital. For the first time an efficient and successful Dutch educational system in Brussels was introduced. Contrary to the Francophone system multilingualism was emphasized, in addition to the city’s Europeanisation and internationalisation. Moreover, the knowledge of Dutch became more important thanks to the strong Flemish economy and the linguistic demands of the labour market. Hence, it attracted a large number of children from homogenously French or foreign language families. So the Dutch educational system acquired a market share of about 20 percent, which was much higher than the electoral results.
A turning point was the founding of the Brussels-Capital Region (19 communes) in 1989, which included the establishment of an own parliament and an own government with virtually the same powers as the two other regions, and guarantees for the Dutch-speaking minority. Three evolutions would benefit one another. Institutions acquired their own dynamics. New negotiations concerning Brussels were mostly left to the Brussels politicians. Next to a Flemish nationalism and a Walloon nationalism (‘regionalism’), a Brussels nationalism (‘patriotism’) developed. A distinct Brussels feeling emerged, marked by a cosmopolitan and multilingual rhetoric which ultimately wants to see Flanders leave Brussels. This article examines the contemporary complex situation, using a language barometer and recent publications. It analyses the possible evolution towards four federal states, in which the regions would take over the powers of the communities. The pièce de résistance, however, remains the question how the Dutch-speaking minority must continue to be protected, how the connection to Flanders continues to exist and how multiple identities may evolve. In the conclusion, a number of paradoxes and conflicting scenarios are addressed.
How to Cite:
Van Velthoven, H., (2020) “Nieuwe Brusselse modellen. Versterking of verzwakking van België?”, WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 79(1), 5-37. doi: https://doi.org/10.21825/wt.79013
Downloads:
Download pdf
View PDF