TY - JOUR AB - <p>De Vlaamse Academie voor Taal en Letter-kunde (KANTL) vergaderde het laatst op<br>5 augustus 1914 toen de Eerste Wereldoorlog al was uitgebroken. Gedurende de hele oorlog lagen de activiteiten stil. Na de wapenstilstand van november 1918 wilde het bestuur de leden zo vlug mogelijk weer samenroepen. Meegezogen door de patriottische wind die over het pas bevrijde vaderland raasde, wilden de voorzitter en de secretaris vooraf de Academie uitzuiveren en de leden die zich tijdens de oorlog manifest met de bezetter hadden gecompromitteerd, uitzetten. Zo stond ook het lidmaatschap van Eugeen Van Oye, ex-(ere)voorzitter van de activistische Jong-Vlaamse beweging, ter discussie. Eugeen besefte maar al te goed dat zijn positie wankelde en via zijn collega en vroegere schoolkameraad Hugo Verriest probeerde hij te weten te komen welke stemming er heerste in de Academie. Tussen de twee ontspon zich een volgehouden correspondentie van januari 1919 tot juni 1920, deels bewaard in het archief van de UGent. De eerste maanden kon Verriest zijn vriend hoop geven want heel wat academici bleken hem vooralsnog gunstig gezind. Dat veranderde plots eind mei 1919 toen een brief uit 1916 opdook, medeondertekend door Van Oye en waarin de pas aangestelde professoren van de vervlaamste Gentse Hogeschool werden gelukgewenst. Dat de brief eindigde met de wens dat Vlaanderen zou herrijzen en bijdragen tot de bloei van Groot-Germanië, was de druppel die de emmer deed overlopen. Van Oye beweerde dat hij, vertrouwend op Jan Derk Domela en Emiel Dumon, zijn handtekening blindelings had geplaatst. Verriest gaf hem het voordeel van de twijfel. In de Academie bleef hij het opnemen voor zijn vriend maar slaagde er niet in zijn collega’s te overtuigen. In juli 1919 werd Van Oye uitgesloten en een klein jaar later, in juni 1920, werd hij wegens zijn activistisch engagement voor het Brugs assisenhof gedaagd. Fysisch sterk verzwakt sprong Verriest nog maar eens in de bres voor Eugeen. Als témoin de moralité slaagde hij er deze keer in om de jury te overtuigen zodat Eugeen als een vrij man de rechtszaal kon verlaten. In september 1921 zouden de twee vrienden elkaar voor het laatst ontmoeten ter gelegenheid van de huldiging van hun “meester” Guido Gezelle in het Roeselaars Klein Seminarie. Na de dood van Verriest in oktober 1922, had Stijn Streuvels nog gehoopt dat Van Oye, overeenkomstig de wens van Verriest, diens in memoriam zou mogen opstellen voor de Academie. Het water was echter nog te diep. Van Oye schreef weliswaar het in memoriam maar het was de Algemene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding die het opnam in haar publicatie.<br>__________</p> <p><strong>Close friends in a destitute time. The postwar correspondence between Eugeen Van Oye and Hugo Verriest</strong></p> <p>The Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde [Flemish Academy for Language and Linguistics] had its last meeting on August 5, 1914, after the First World War had already commenced. During the war, activities had ceased to take place, prompting the board to reconvene its members as quickly as possible following the Armistice. Enthralled by the patriotic spirit that had engulfed the country after the war, the Academy’s president and secretary wanted to expunge the society before the meeting, and expel members that had openly collaborated with the German occupier during the war. One of these members that was being discussed was Eugeen Van Oye, the former (honorary) president of the activist Young Flemish Movement. Eugeen fully understood the precarity of his position, and tried to gather more information on the general mood at the Academy via his colleague and old classmate, Hugo Verriest. An ardent correspondence between the two occurred – which has partly been preserved in the archive of Ghent University – from January 1919 until June 1920. Verriest could convey encouraging signals to his friend during those first months, as it appeared that a number of academics still held him in high regard. This however would suddenly change at the end of May 1919, when a letter (co-signed by Van Oye) from 1916 emerged that congratulated the recently appointed professors at the Dutchified University of Ghent. The fact that the letter concluded by wishing for the revival of Flanders, and having it contribute to the prosperity of Great-Germania, would prove to be the final straw. Van Oye though insisted that he had mindlessly put down his signature because he trusted Jan Derk Domela and Emiel Dumon. Verriest would give Van Oye the benefit of the doubt, and continued to show support for his friend at the Academy, even though he failed to convince his colleagues. Van Oye was expelled in July 1919, and had to appear before the court of assizes in Bruges, almost a year later, in June 1920, because of his activist conduct. Verriest, physically weakened at this point, would once again come to Eugeen’s aid. As a témoin de moralité [witness of morality], Verriest did succeed to convince the jury, resulting in Eugeen leaving the court as a free man. The two friend would meet again one last time in September 1921, when their ‘mentor’ Guido Gezelle was honoured at the Seminary in Roeselare. After Verriest’s death in October 1922, Stijn Streuvels had expressed hope that, in accordance with Verriest’s wish, Van Oye would be allowed to write Verriest’s in memoriam for the Academy, but this proved unfeasible, as the schism between the Academy and Van Oye still existed. Van Oye however would write an in memoriam, but this would ultimately be published by the ‘Algemene Katholieke Vlaamsche Hogeschooluitbreiding’ [General Catholic Flemish Expansion of Higher Education].</p> AU - John Aspeslagh DA - 2019/12// DO - 10.21825/wt.v78i2.15730 IS - 2 VL - 78 PB - ADVN | archief voor nationale bewegingen PY - 2019 TI - Hechte vriendschap in barre tijden. De naoorlogse correspondentie tussen Eugeen Van Oye en Hugo Verriest T2 - WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging UR - https://openjournals.ugent.be/wt/article/id/79050/ ER -