Articles

Van rondtrekkende beerhouders naar topgenetica

Authors
  • Johan De Smet
  • Marc Van Doorne

Abstract

Lange tijd werd het varken als onbelangrijk beschouwd. Toen in 1884 het Ministerie van Landbouw opgericht werd was de varkenssector zeker geen prioriteit. Blijkbaar wilde niemand zich belachelijk maken door belangstelling te tonen voor dit minderwaardig dier. Het ‘gewoon landzwijn’ had een lange kop met rechtopstaande oren en een dunne nek. Ook de borstkas viel dun uit, en het stond hoog op de poten. Het was laatrijp maar vruchtbaar, en de biggen waren goed tegen ziekten bestand. Het toenmalig varken was te vinden op de kleine boerderijen, waar het gevoederd werd met de overschotten van de aardappelen en het graan. Het varken was een ‘spaarpot’. Als er geen overschotten waren bleef het varkenshok leeg: in die omstandigheden was het namelijk efficiënter om zelf de granen en de aardappelen op te eten dan ze eerst om te zetten in dierlijke eiwitten en vet. Was de oogst goed, dan kon er wel een zwijntje gehouden worden, dat zorgde voor bewaarbare producten als vet, smout, spek, gepekeld, gerookt of gedroogd vlees. Vandaar komt wellicht het woord ‘spaarvarken’ …

How to Cite:

De Smet, J. & Van Doorne, M., (2017) “Van rondtrekkende beerhouders naar topgenetica”, Van Mensen en Dingen: tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 15(1-2), 98–143.

Downloads:
Download PDF
View PDF

360 Views

137 Downloads

Published on
20 Feb 2017
License